Open brief in Trouw van Voedselbanken Nederland
In 1983 werd met minimale oppositie een grondrecht in onze Grondwet verankerd: “De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid.” Helaas is de praktijk weerbarstiger. Bijna één miljoen mensen leeft onder de armoedegrens. In één van de meest welvarende landen van de wereld, leeft dus altijd nog een enorme groep mensen in buitengewone onzekerheid. Onder hen bevinden zich
230.000 kinderen: dat is ruim zeven procent van alle kinderen in Nederland! Een groep kinderen zo groot als het aantal inwoners van de stad Groningen, gaat ‘s morgens zonder ontbijt naar school, kan niet sporten en kan niet op vakantie. Saillant detail: deze groep is in het echt nog groter is, omdat veel mensen onder de radar blijven.
Het kan iedereen overkomen dat zijn/haar inkomen (tijdelijk) niet toereikend is, bijvoorbeeld door ziekte, ongeluk, ontslag, faillissement, echtscheiding, verslaving en mantelzorgtaken. Tijdens de COVID-pandemie werd dit nog eens pijnlijk duidelijk. Extra banen lossen het probleem niet op. En het is een misvatting dat het ‘je eigen schuld is’ als je onder het bestaansminimum terecht komt. Het is daarom belangrijk dat het grondwettelijke recht op bestaanszekerheid hoog op de politieke agenda komt te staan. Er is inmiddels sprake van een stille
crisis. Het Sociaal Cultureel Planbureau constateerde al eerder dat kwetsbare groepen een structureel lagere kwaliteit van leven hebben, ongezonder zijn, minder vertrouwen in de overheid hebben en over een beperkter sociaal vangnet beschikken. Hulp voor mensen in armoede is dan ook niet slechts een economisch vraagstuk.
We zien echter dat de overheid deze zorgtaak zoveel mogelijk decentraliseert of overdraagt aan het maatschappelijk middenveld. Dat hoeft op zichzelf geen probleem te zijn. Sterker nog, hier is vaak kennis aanwezig die van grote toegevoegde waarde is. Maar de overheid moet dan wel probleemeigenaar blijven,
adequate middelen beschikbaar stellen en ervoor zorgen dat iedereen krijgt waar die recht op heeft.
Dat is helaas niet vanzelfsprekend op dit moment. De politiek lijkt met name gericht op koopkrachtverbetering, niet op het bredere vraagstuk van armoede. Het is verstandig kwetsbare mensen financieel tegemoet te komen, maar dat is wel slechts symptoombestrijding: pleisters plakken. Bovendien kunnen de koopkrachtplaatjes van het CPB de realiteit slechts benaderen. Vele tienduizenden kwetsbare mensen kloppen door oor gebrek aan maatwerk alsnog bij de voedselbank aan, omdat zij anders het hoofd niet boven water houden. De (tijdelijke) noodhulp die Voedselbanken wordt steeds structureler; de overheid is (waarschijnlijk) onbewust steeds meer op organisaties zoals die van ons gaan leunen. Voedselbanken doen wat ze kunnen, maar vrijwilligersorganisaties hebben nooit de capaciteit die nodig is om iedereen te helpen. Daarbij zien voedselbanken de voedseldonaties teruglopen door – op zich toe te juichen – initiatieven om verspilling tegen te gaan.
Structurele maatregelen tegen armoede zijn daarom nodig. Een nieuw kabinet doet er verstandig aan om opnieuw een minister voor Armoedebeleid aan te stellen. Een minister die ernaar streeft om de groep mensen onder de armoedegrens fors terug te dringen. Zo zorgen we dat voedselhulp ook echt noodhulp blijft en dat de (politieke) verantwoordelijkheid voor bestaanszekerheid daadwerkelijk bij de overheid ligt, waar die thuishoort. Zo krijgt iedereen weer de mogelijkheid om mee te doen in deze samenleving en krijgt compassie weer een plaats in het kabinetsbeleid.
Een nieuw kabinet doet er verstandig aan om de regie te nemen en iedereen structureel te voorzien in waar die recht op heeft. Zoals dat ooit veertig jaar geleden in de Grondwet is afgesproken.
Leo Wijnbelt
Voorzitter Voedselbanken Nederland